Wanneer en waar verscheen de Zwarte Dood
Dit was een ernstige ziekte die een deel van de westerse wereld in de 14e eeuw verwoestte. De epidemie die de Zwarte Dood wordt genoemd, verscheen voor het eerst op het Italiaanse schiereiland in 1348.
De ziekte komt oorspronkelijk uit Mongolië, waar vlooien die gastheer zijn voor de bacterie Yersinia pestis de omgeving besmetten. Deze dieren zouden de ziekte hebben verspreid bij het betreden van plaatsen waar mensen woonden.
Geïnfecteerde vlooien kunnen ook voorkomen op paarden en vee, dieren die altijd in nauw contact met mensen hebben gestaan.
Op schepen en vaartuigen speelden ratten de rol van verspreiding van de ziekte. Destijds was de maritieme stroom tussen Oost en West groot, waardoor de epidemie nog verder toenam.
Overdracht van de Zwarte Dood
De overdracht van de Zwarte Dood vond volgens wetenschappers op drie manieren plaats: door de lucht, door rattenbeten en vlooienbeten.
Toen de bacteriën in de bloedbaan terechtkwamen, kreeg het lymfestelsel last van celdood. De besmette persoon voelde zijn oksels en liezen opzwellen. Omdat de ziekte niet werd bestreden, verspreidden de zwellingen zich later door het hele lichaam. De bacterie zou ook de bloedsomloop kunnen aantasten, zodat de besmette persoon in dat geval nog maar een week te leven zou hebben.
Toen de mens via de luchtwegen werd geïnfecteerd, was het eerste aangetaste orgaan de long, waardoor het ademhalingssysteem werd opgeofferd. Volgens artsen is de longpest in slechts drie dagen gedood.
In andere gevallen kan de Zwarte Dood ook het bloedsysteem aantasten. Omdat er geen wetenschappelijk bewijs was en er nog steeds gespeculeerd werd, werden joden, melaatsen en buitenlanders ervan beschuldigd de ziekte in Europa te hebben gebracht en verspreid.
De epidemie zou echter zijn ontstaan als gevolg van het gebrek aan hygiëne en elementaire sanitaire voorzieningen bij de mensen. Vanwege de combinatie met religieus geloof werd de Zwarte Dood door een groot deel van de samenleving geïnterpreteerd als goddelijke straf.
Steden hadden in die tijd geen afvalinzameling of rioolbuizen. Met andere woorden: al het materiaal werd op straat achtergelaten. Dit trok veel insecten en ratten aan, wat hielp bij de verspreiding van de Zwarte Dood. Onder deze omstandigheden bereikte de ziekte snel een groot deel van de inwoners van een stad.
Omdat de Zwarte Dood veel mensen het leven kostte, raakten steden bijna verlaten en maakten ze economische en sociale crises door.
Om de verspreiding van de pest tegen te gaan, werden er centra opgericht om de geïnfecteerden te behandelen en te isoleren. De geneeskunde was in die tijd echter nog niet erg geavanceerd, en de geïnfecteerden deden een beroep op God op zoek naar genezing.
De Zwarte Dood doodde een derde van de Europese bevolking.